De Roek wordt heen en weer gejaagd

‘Kraaien nemen alleen maar toe’, is een veel gehoorde opmerking. In de afgelopen dertig jaar gaat die vlieger echter voor geen van de algemeen voorkomende kraaiensoorten op. De broedvogelaantallen van Gaai, eEster, Kauw en Zwarte Kraai zijn stabiel, die van de roek nemen af. Desondanks bezorgt de Roek sommige gemeenteambtenaren en dorpsbewoners hoofdbrekens? Is dat terecht?

Rond 1970 zat de Roek in een diep dal, een gevolg van intensief afschot en (deels onbedoelde) vergiftiging. Door wettelijke bescherming en verminderd gebruik van gifstoffen kwam herstel op gang. Na een top rond de eeuwwisseling namen de aantallen weer met zo’n 40 procent af. Momenteel gaat het om minder dan 50.000 broedparen. Door die afname wordt de Staat van Instandhouding van de roek als broedvogel in Nederland als ‘matig ongunstig’ beoordeeld. Dit staat in schril contrast met de toename van (vermeende) overlast, met name veroorzaakt door broedkolonies. Wat is hier aan de hand?

Veelgebruikte maar roekeloze maatregel

Een roekenkolonie produceert heel wat geluid en uitwerpselen. De vogels zijn bij naburige bewoners veelal weinig geliefd. Dat leidt soms tot drastische maatregelen. Een citaat uit een lokaal nieuwsbericht: ‘Er is een oplossing gevonden voor de roekenoverlast in de wijk Middelveld in Susteren. Twee bospercelen waar de luidruchtige vogels nestelen, worden gekapt’. Dit is een veelgebruikte maatregel die echter geen oplossing biedt. In dit geval liggen beide percelen tegen het dorp aan, maar niet binnen de bebouwde kom. Als het bos gekapt wordt, moeten de Roeken een nieuwe broedplek zien te vinden. Dat kan buiten, maar ook zomaar binnen het dorp zelf zijn. Door deze ‘roekeloze’ maatregel bestaat de kans dus dat meer bewoners (door versplintering van de kolonie) met broedende Roeken te maken krijgen. Zo’n verdreven kolonie verkast namelijk zelden in zijn geheel naar een nieuwe locatie, maar valt vaak uiteen in kleinere kolonies op verschillende locaties. Die versplintering zien we ook terug in de landelijke telresultaten. De gemiddelde koloniegrootte in Nederland is in bijna dertig jaar afgenomen van 92 naar 47 nesten per kolonie.

Roekenkolonie op een begraafplaats in Lemmer (2015) (Foto: Harvey van Diek)

 

Verplaatsing naar bebouwde kom

Als verplaatsing van roekenkolonies optreedt, komt dit vaak door de kap van nestbomen en/of verjaging door mensen. De vestiging van een Havik of Buizerd in het nestbos kan hetzelfde effect hebben, maar komt minder vaak voor. In de afgelopen decennia zijn veel Roeken van agrarisch gebied naar bebouwde omgeving verkast. Had begin jaren negentig 21 procent van de Roeken een nest in de bebouwde kom, tegenwoordig is dat maar liefst 51 procent. Het aandeel kolonies in bebouwd gebied steeg van 31 naar 58 procent. Met andere woorden: ruim de helft van de Roeken broedt tegenwoordig in de bebouwde kom, dat ‘maar’ 16 procent van het landoppervlak beslaat.

Verjaagd maar ook bejaagd

In een aantal provincies worden Roeken geschoten vanwege schade aan landbouwgewassen. Afschot vindt altijd plaats in het buitengebied en kan indirect leiden tot verplaatsing van kolonies. In Gelderland, waar een aanzienlijk deel van de landelijke roekenpopulatie broedt, had afschot een aantoonbaar negatief effect op de aantalsontwikkeling (Lensink & Schoppers 2007, Lensink & van Bruggen 2016). Naast het directe effect door afschot, kan de onrust door verjaging indirect ook invloed hebben op de reproductie.

Interessant is het contrast tussen Gelderland (afschot 1.272 tot 1.973 exemplaren per jaar van 2009 tot 2013) en Friesland, waar nauwelijks Roeken worden geschoten (afschot 0 tot 17 per jaar van 2014 tot 2016) en men ook een beheerplan voor Roeken binnen de bebouwde kom heeft. In tegenstelling tot Gelderland (matige afname) is de roekenstand in Friesland in de afgelopen 12 jaar stabiel (zie figuren hieronder). De gemiddelde koloniegrootte in Friesland is, tegen de landelijke trend in, ook gestegen.

Aantalsontwikkeling van de Roek sinds 1990 in Friesland en Gelderland.

 

Landbouw en voedsel

De Roek heeft een gevarieerd menu en eet een groot deel van het jaar dierlijk voedsel (zoals emelten, engerlingen en regenwormen) en in de winter ook plantaardig voedsel (vooral zaden). Grasland is daarbij favoriet en de soort leeft deels van voor de landbouw schadelijke ongewervelden. De intensivering van de landbouw (veel grasland wordt om de paar jaar opnieuw ingezaaid) kan invloed hebben op het bodemleven. Ook ontwatering en droogte hebben effect op de beschikbaarheid van ongewervelden.

Over de reproductie en de overleving van jonge Roeken weten we weinig, maar er zijn aanwijzingen dat die mogelijk onvoldoende is om de populatie op peil te houden. Het is onduidelijk of dat met het voedsel of de jacht te maken heeft. Bij de Spreeuw, die eveneens veel op grasland foerageert, is de overleving van uitgevlogen jongen sterk afgenomen (Versluijs et al. 2016). Misschien heeft de roek met hetzelfde probleem te maken.

Verdere afname?

Tellers van Sovon gaan de komende weken weer op pad om de roekenkolonies te tellen. De afname van de afgelopen vijftien jaar is nog niet tot staan gebracht. Aanleiding genoeg, zou je denken, om het afschot tot een minimum te beperken of te stoppen, en geplande verjagingsmaatregelen nog eens goed te overdenken. Voorlichting is daarbij belangrijk, want de soort heeft onterecht een negatief imago. De overlast is immers meestal maar tijdelijk. Wellicht dat men de Roek dan meer zal accepteren en ook waarderen.