Eerste cijfers 2018: minder Merels in steden en dorpen

Voorlopige cijfers uit tellingen in steden en dorpen laten een afname van Merels van 15% ten opzichte van vorig jaar zien. Dat is de sterkste afname sinds het begin van de telreeks in 2007. Ook in de honderden tuinen die wekelijks geteld worden via tuintelling.nl zien waarnemers gemiddeld iets minder Merels. Zorgt het Usutu-virus voor deze afname?

Samengevat:

·Opvallend: 15 % minder Merels geteld in stedelijk gebied.

·De kleinere afname in buitengebied valt binnen de jaarlijkse aantalsfluctuaties.

·Nieuwe broedvogelrapport beschrijft langjarige ontwikkeling.

 

De uitbraken van het Usutu-virus in de zomers van 2016 en 2017 zijn aanleiding om de aantalsontwikkeling van de Merel nauwlettend te volgen. Dat doen we via drie telprojecten: met MUS en de Jaarrond Tuintelling in steden en dorpen en met het BMP-project vooral in het buitengebied. Wat valt op?

Broedseizoen 2018: stedelijk gebied

De eerste telperiode van MUS liep op 30 april op zijn einde. Op basis van de reeds ingestuurde resultaten uit bijna 380 telgebieden (met ieder 8-12 telpunten), die ook in voorgaande twee jaren zijn onderzocht, zijn er 15% minder Merels vastgesteld (6911) dan in april 2016 (8037) en 2017 (8111).  We moeten de resultaten van de tweede periode natuurlijk afwachten, maar zo’n sterke afname zagen we, sinds de start van MUS in 2007, niet eerder bij de stadse Merels. Aan de andere kant: het verschil is niet zodanig dat we van een ‘ineenstorting’ van de populatie kunnen spreken. De resultaten van de honderden tuinen die wekelijks worden geteld via de Jaarrond Tuintelling bevestigen het beeld. De gemiddelde aantallen Merels per tuin liggen al sinds vorige nazomer op een lager niveau dan in dezelfde periode in voorgaande jaren. Sinds 1 maart zijn het er wekelijks gemiddeld 17% resp. 12% minder dan in 2016 en 2017. De verschillen lijken regionaal flink uiteen te lopen, met vooral in zuidelijk Nederland soms veel minder Merels.

Broedseizoen 2018: buitengebied

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) meet vooral buiten het stedelijk gebied. Op basis van 340 telgebieden waarvoor de resultaten van minimaal drie telrondes al zijn ingestuurd, kunnen we een voorlopige (!) verandering berekenen van minus 4-6% ten opzichte van de maart- en apriltellingen in 2016 en 2017. Dat impiceert een beperktere afname dan in stedelijk gebied en bovendien valt de verandering ook binnen de jaarlijkse fluctuatie van de afgelopen jaren.

Usutu?

De afname van Merels in stedelijk gebied uit voorgaande jaren lijkt dus in 2018 (versterkt) door te zetten. In het buitengebied lijkt tegelijkertijd veel minder aan de hand. Voor meer zicht op de oorzaken, en de invloed van het Usutu-virus, is meer onderzoek nodig. Naarmate meer waarnemers hun tellingen sneller online verwerken, kunnen we een accurater beeld krijgen van actuele ontwikkelingen. We kunnen dan de tussentijdse resultaten ook verder regionaal uitsplitsen, bijvoorbeeld om te kijken in hoeverre de geleidelijke verschuiving naar het westen en noordoosten van met het Usutu-virus geïnfecteerde Merels matcht met verschillen op populatie-niveau.

Langjarige ontwikkelingen van de Merel

In het onlangs verschenen rapport Broedvogels in Nederland in 2016 wordt de Merel uitgebreid belicht. De Merel is de algemeenste broedvogel van ons land. Dichtheden zijn tegenwoordig in stedelijk gebied gemiddeld de helft hoger dan in bossen. Let wel, in 1942 omschreef Haverschmidt het broeden in stadstuinen nog als een vrij recente ontwikkeling voor deze toen schuwe bosvogel! De laatste tien jaar is de trend in stedelijk gebied echter omgebogen in een afname, terwijl de aantallen in bossen recent stabiel zijn (Laag-Nederland) of zelfs wat zijn toegenomen (Hoog-Nederland). Toenames zien we de laatste tien jaar ook in andere natuurlijke habitats in Nederland.

Bekijk hier de Merel in het broedvogelrapport (pdf)

Onderzoek

Verschillende partijen doen onderzoek naar het Usutu-virus. Sovon Vogelonderzoek Nederland volgt middels tellingen de aantallen en verspreiding van vogels*. Daarnaast verzamelt ze samen met het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) meldingen van dode vogels. DWHC richt zich op het onderzoeken van ziekten onder wilde dieren. Voor virussen zoals het Usutu-virus wordt samengewerkt met het Erasmus MC. Het Vogeltrekstation van het NIOO-KNAW volgt de verspreiding en overleving van vogels in de natuur door te ringen, waarbij samen met de virologie-afdeling van het Erasmus MC ook gekeken wordt naar de aanwezigheid van het Usutu-virus bij de geringde vogels.

*De beschreven monitoring vindt vooral plaats in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) van Rijk en provincies, waarbij Sovon de vogelmonitoring organiseert.