Vogelteller in de kijker - Tieneke de Groot
Een botsing met een kraai. Dat was mijn eerste bewuste ervaring met een vogel, of aanvaring zo je wilt. Behalve dat die zwarte vogel volgens mijn vader een Kauw was, ofwel een kraaiachtige. Etiketten als ‘andere soort’ en ‘zelfde familie’ kwamen echter voor mij als beginnend lagere schoolkind nog niet binnen.
Mijn tweede bewuste ervaring bestond uit het geluid van Grutto’s achter ons huis aan de rand van het rijk der duizend eilanden (West-Friesland) - toen nog niet verkaveld. Overal te horen als je met de kolenschuit en een roedel kinderen ging spelevaren.
Pas bij mijn derde ervaring kroop het vogelvirus in mijn lijf. Ik was eind twintig en een paar vriendinnen voerden me binnen in de wereld van zangvogels. Het duurde lang voordat ik de zang van een Roodborst kon onderscheiden van een Winterkoning… Fascinerend toch, dat verschil tussen de moeilijkheidsgraad van determineren via zang versus zicht.
…en werd vervolgd
Verhuisd naar de stad Utrecht begon ik in 1989 aan mijn PTT, een wat verwarrende afkorting voor niet-vogelaars. Heel interessant om langs de rafelranden van stad en dorp en in kleinschalig poldergebied wintervogels te spotten. Met sporadische krenten die de pap wat zoeter maken, zoals Roodhalsfuut, Topper en een groepje Barmsijzen. In 36 jaar tijd zie je de contrasten in het buitengebied groter worden: hobbelige weilanden die veranderen in grasfalt of sedumkwekerijen; boomgaarden waarin het halfstamfruit verandert in opgebonden laagstamfruit. Inmiddels zijn de grote groepen pleisterende meeuwen en Spreeuwen vervangen door een enkele Grote Zilverreiger. Ik noteer, en huiver, al was het maar vanwege de immer waaiende wind in open gebied.
Kennis opdoen
In 1990 werd ik samen met iemand anders gevraagd om in de Vogelwacht Utrecht actief te worden. Wat doe je als je zelf nog weinig vogelkennis hebt en er is behoefte om de Vogelwacht nieuw leven in te blazen? Dan organiseer je een paar jaar een mini-beginnerscursus ‘vogels herkennen’, met deskundige sprekers en gidsen. Zo sneed het mes aan twee kanten, want ook ik leerde er veel van. Na de cursus gingen enkele deelnemers weidevogels beschermen in de Uithof (toen vol Kieviten en enkele Grutto’s), en werd een van de deelnemers nog weer later voorzitter van de Vogelwacht Utrecht.
Ondertussen stond ik in de herfst met enkele andere tellers op een trektelpost aan de rand van Utrecht-stad meer te leren over geluiden en vliegbeelden. Een uitdaging, al die snel overvliegende piepjes, en nog lastiger als zangvogels zwegen en megalastig om geen wintertenen op te lopen tijdens vriesochtenden (toen nog gewoon). Wel altijd gezellig met elkaar. In 2009 verhuisde de ‘post’ naar een andere plek en ben ik langzaam minder actief geworden.
BMP-b
Je kunt vertrekken vanuit kennis, maar ook vanuit leergierigheid en enthousiasme. Dus begon ik in 1993 aan mijn BMP-b-tellingen aan de rand van Utrecht-noordoost, in een kwartblok met weilanden, een plas, bos en bebouwing. In het begin alleen, een paar jaar met een medevogelaar, en nu al weer jaren met mijn vriendin en twee vrienden.
De speurtocht naar zeldzame vogels is erg aantrekkelijk, vooral ook in vakanties. Toch levert het volgen van min of meer gewone vogels in een vast gebied mij meer plezier op. Me afvragen of ‘onze’ soorten weer hun territoria innemen, of de Nachtegaal en de Spotvogel terugkeren, wat de IJsvogels doen na de winter?! En dan gaande het seizoen daar antwoord op krijgen, daar doe ik het voor. Plus dat het motiverend werkt om onderdeel te zijn van een landelijk monitoringprogramma waardoor je je eigen trends kunt vergelijken.
Zoals te verwachten bij een telreeks van 32 jaar zitten er verdwijners en nieuwkomers tussen. Kneu tegenover Cetti’s Zanger; Grutto en Tureluur tegenover Grauwe Gans, Ooievaar en Roodborsttapuit. Trends die corresponderen met de landelijke, maar er zijn ook enkele tegengestelde ontwikkelingen zoals bij ‘onze’ Grasmussen die het niet meer zo goed doen. De meest verrassende vogel is de Grote Karekiet geweest, die in meerdere jaren in een ministukje waterriet langs een grote plas voluit zat te roepen. Een bizar contrast met waar ze zich meestal ophouden.
Vogels in eigen wijk
Hoewel de Scholeksters inmiddels op enkele flatdaken bij mij om de hoek broeden is de combinatie van nieuwbouwwijk en broedende Gierzwaluwen geen gelukkige. Vandaar dat een wijkbewoner vond dat het tijd werd iets te doen aan het woningaanbod voor deze stadsvogels. Samen met de gemeente en bewoners hingen we in 2008 zo’n 45 kasten op, later uitgebreid tot 70, en zette ik de monitoring in gang. In de omgeving van je eigen huis de stand van gierzwaluwen bijhouden is best relaxed. Intrigerend is het om te merken dat Gierzwaluwen hier doorgaans pas in een kast gaan broeden als daarin eerst Spreeuwen, of een enkele keer een paartje Huismussen, jongen hebben groot gebracht. Ook weer niet zo onverwachts, want het is bekend dat de ‘Giertjes’ wegwijzers nodig hebben naar geschikte broedplekken. Dankzij het afspelen van gierzwaluwgeluid en dankzij broedende Spreeuwen zwierden de zwaluwen na enkele jaren door onze wijk. Nu hebben we 22 door Gierzwaluwen bezette kasten, iets minder door Spreeuwen, en zijn er meerdere mensen die de bezetting van de kasten in de gaten houden.
Geluidenkapstok
Ooit heb ik er maanden over gedaan om het verschil in zang tussen Roodborstjes en Winterkoningen te leren. Een eigen kapstoksysteem bedenken voor geluiden duurt blijkbaar even. Eenmaal zo’n systeem opgeslagen heeft dat wel geholpen bij het me snel eigen maken van sprinkhaangeluiden. Dat kon ik dan weer gebruiken bij inventarisaties voor onder andere Natuurmonumenten. Tegenwoordig heb je diverse vogelboeken met ezelsbruggetjes voor de zang. Dat maakt het makkelijker voor beginnende vogelaars. Voor mij is het leuk om daaraan mijn eigen ervaringen toe te voegen tijdens bijvoorbeeld de jaarlijkse vogelexcursie in Amelisweerd.