Vogelteller in de kijker - Hans Vlottes

Hans Vlottes uit de regio Oost-Veluwe is een oud gediende in de vogelwereld en een bezige bij. Hoog tijd voor een uitgebreid interview met deze bevlogen vogelaar en vogelringer.

Hans Vlottes

Mijn grootouders woonden in het agrarisch gebied van de Oost-Veluwe, namelijk Nijbroek. Als jonge jongen bracht ik daar al mijn vakanties door en leerde ik de kleinschaligheid en de vogelrijkdom van het agrarisch cultuurlandschap kennen. Ik spreek nu over de jaren ’50/60. In 1964 ben ik bij de NJN gegaan en heb op een voorjaarskamp Dick Jonkers leren kennen. Jaarlijks ringde hij vogels aan de Knardijk bij paal 13 en Hoophuizen. Mijn passie voor het ringen van vogels is hier begonnen. Naast mijn ringactiviteiten (gestart in 1973) heb ik bij de vogelwerkgroep Oost-Veluwe allerlei tellingen gedaan, waarvan de belangrijkste was het in kaart brengen van de rijke weidevogelgebieden in de gemeente Voorst in het kader van de ruilverkaveling 'Twello'. Dat was in 1978, de Oost-Veluwe toen nog rijk aan weidevogels, waaronder watersnippen. Zo werden in de jaren’70 1100 kievitpulli geringd.

Wat voor vogelaar ben je?

Ik ben een vogelaar die wil dat er wat met mijn gegevens gedaan wordt. In de jaren ’80 heb ik met de vogelwerkgroep Oost-Veluwe diverse tellingen uitgevoerd, waarvan ik verslag heb gedaan. Waaronder een rapport 'vijf winters' (februari 1985) waarin de verzamelde gegevens van zes telroutes (1977 t/m 1982) verspreid over de Oost-Veluwe zijn uitgewerkt. Maandelijks werden de routes geteld van oktober t/m april.  Het rapport 'Vogels van Bussloo' (december 1995) geeft de resultaten weer van waarnemingen op en rond deze ontzandingsplas. Van 1984 t/m 1989 werden wekelijks wintertellingen gedaan en in 1987 was in het gehele gebied (groot 300 ha) een BMP broedvogelinventarisatie uitgevoerd. Ook de maandelijkse riviertellingen langs de IJssel met Wil Gerritse in de jaren ’70 en ’80 maakten deel uit van mijn vogelactiviteiten.

Het agrarisch gebied van de jaren ’70 en 80 was zeer geschikt voor het ringen van pulli zoals het ringen van weidevogels, Boerenzwaluwen in schuren bij boerderijen en Kleine Karekieten nesten langs het Apeldoorn kanaal.

Wat is je favoriete soort?

De ranke Tjiftjaf is prachtig in haar eenvoud van kleur. Ik heb deze soort leren waarderen in mijn CES-project in de Meintjes. De Tjiftjaf weegt tussen de 6 tot 8 gram en heeft na twee broedperiodes een totaal gesleten verenpak, dat schreeuwt om een ruiperiode. Hierna iets opvetten in de Meintjes om dan richting het overwinteringsgebied te gaan, Iberisch Schiereiland en Noord-Afrika. Plaatstrouw als ze zijn vangen we de Tjiftjaffen op de eerste CES-dag (medio april) in de Meintjes weer terug. Een formidabele prestatie.

Welke vogelprojecten voer je uit?

Tot 1994 had het ringen van waterhoenen en dodaarzen mijn aandacht en was het vangen met mistnetten van ondergeschikt belang omdat de ringlocaties die ik had gekozen door het uitdijen van Apeldoorn steeds verdwenen. Toen het Vogeltrekstation samen met Sovon ringers vroegen om mee te doen aan het CES-project van met name bosgebieden trok me dit projectmatige ringen erg aan. Het ontbrak nog aan een goede ringlocatie. Samen met wijlen Gerrit van Weess hebben we veel potentiële ringplekken bezocht in de brede omtrek van Apeldoorn. Adri Hottinga van Staatsbosbeheer attendeerde ons op de Meintjes (groot 30 ha). Dit gebied is een oude kleiafgraving gelegen tussen Nijbroek en Terwolde met toen drie eigenaren waaronder SBB met 15 ha. Begin jaren ’50 is de kleiwinning gestopt en was een mooi afwisselend natuurgebied ontstaan met plassen en kleiruggen waarop zich een ooibos had ontwikkeld met els, es, berk en wilg met een ondergroei van mei- en sleedoorn. In 1995 had zich op de kleiruggen een 50 jaar oud bos ontwikkeld waar 'niets doen' het natuurdoel was van SBB. In 1995 is eerst een BMP-telling uitgevoerd zodat we het gebied leerden kennen en daardoor gemakkelijker de netopstelling konden bepalen. Naast de toestemming om in de Meintjes te mogen ringen had SBB nog een traktatie voor ons, namelijk een keet van waaruit we weersonafhankelijk konden ringen. De keet was ons niet altijd gegund want als je op een ochtend komt om te ringen en je denkt daar heeft toch altijd een deur in de keet gezeten en je kijkt rond en ziet alle spullen in het water liggen is dat niet goed voor je humeur.

In 1996 werd gestart met 12 netopstellingen en 180 meter net. Daar de netten geplaatst staan op doodlopende kleiruggen betekent elk rondje zo’n 900 meter lopen. Met een looprondje van zo’n 40 minuten is het handig om met minimaal drie personen te zijn. De eerste jaren konden we nog niet met de auto bij de ringlocatie komen en liepen we met rugzakken op in het donker over de smalle kleiruggen als een soort guerillastrijders zo’n 500 meter naar de ringplek. Gelukkig kreeg SBB een ander recht van overpad en konden we na enkele jaren met de auto de CES-locatie bereiken. Scheelde zeker in de vroege ochtenduren al gauw een kwartier.

Totaal zijn in 28 jaar CES 16028 vogels gevangen waarvan 42% terugvangsten. De top drie bestaat uit Zwartkop, Tjiftjaf en Koolmees. Kijkend naar alle vangsten dan zijn het voor het merendeel bos- en struweelvogels die gevangen worden. De enkele stroken riet/struweel zorgen voor jaarlijks enkele vangsten van Bosrietzanger en Kleine karekiet.

Door de geïsoleerde ligging van de Meintjes in het agrarisch gebied zijn er weinig randinvloeden van aanliggende natuur en daardoor erg geschikt voor een goede CES-plek. Bijzondere soorten die in de Meintjes gevangen worden zijn op één hand te tellen, namelijk Draaihals 2013 (was aan één oog blind), Grote Karekiet (2006), Nachtegaal (2003 t/m 2006).

Maar de vreugde is er niet minder om, want mijn geliefde Tjiftjaf was ruim vertegenwoordigd.

In de 28 jaar heb ik twee CES-vangdagen gemist in de Meintjes. Opgeteld een heel jaar aan zeer vroeg opstaan.

Ik vind het mooi dat de CES-gegevens regelmatig terugkomen in de Sovon-uitgave 'Broedvogels in Nederland' als extra aanvulling op BMP-gegevens en over reproductie en overleving van soorten.

Overige projecten in samenhang met vogeltrekstation en Sovon

Wanneer landelijke projecten te combineren zijn met mijn activiteiten op de Oost-Veluwe krijgen die mijn voorkeur. Meestal een combinatie van pulli ringen en nestkaarten invullen met de daarbij horende biometrische gegevens. Tegenwoordig kunnen vanuit de nestkaart van Sovon de ringgegevens geëxporteerd worden naar GRIEL van het Vogeltrekstation. Een groot voordeel omdat je eerder beide systemen apart moest voeden.

RAS steenuil is gestart in 1983

In de loop der jaren is het kastenbestand uitgegroeid tot zo’n 80 nestkasten met name hangend in de gemeente Apeldoorn en Voorst. Na een zeer goede bezetting in de jaren ’80 en ’90 is de bezetting na 2000 sterk teruggelopen. Het kantelpunt is de MKZ-crisis in 2001 toen in grote delen van ons werkgebied alle dieren op de boerderijen zijn geruimd.  Muizen werden toen massaal bestreden door op de erven zeker gedurende twee jaar kastjes met muizengif te plaatsen. In 2000 werden nog 36 broedparen vastgesteld in de nestkasten. Daarvan waren in 2002 nog slechts 18 broedparen over. Na de MKZ is het aantal broedparen niet meer op het oude niveau teruggekeerd. In totaal zijn 1036 nestkaarten aangemaakt.

In 2011 was het jaar van de Boerenzwaluw

Bij een boerderij in Klarenbeek en Teuge werden in 2011 28 nestkaarten aangemaakt. In 2012 bleek het aantal broedsels gehalveerd te zijn en anno 2024 is de gehele broedvogelpopulatie gedecimeerd tot twee broedparen. Toch konden in deze periode zo’n 150 nestkaarten worden aangemaakt.

In 2014 was het Jaar van de Spreeuw

Bij de start in 2014 broedde een deel van de spreeuwen in steenuilenkasten met 14 broedparen. In het vervolgjaar 2015 werden extra spreeuwenkasten opgehangen, waardoor het steeg tot 40 broedparen. In 2016 werkte ik mee aan het neonicotinoïde onderzoek van spreeuwen. Na deze jaren is het project spreeuw ondergebracht bij het project NESTKAST (Netwerk voor Studies aan nestKASTbroeders), waarbij van de 1e en 2e broedsels een nestkaart wordt gemaakt. Het ophangen van meer spreeuwenkasten bleek een schot in de roos, want al snel bleek de behoefte aan nestgelegenheid groot en werd ¾ deel van de nestkasten bezet. Momenteel hangen er zo’n 90 spreeuwenkasten bij 8 boerderijen in de gemeente Apeldoorn. Eindelijk een soort die een positieve trend laat zien en dankbaar de nestkasten gebruikt omdat natuurlijke holten in hoogstamboomgaarden ontbreken en oude pannendaken op schuren en boerderijen schaars zijn geworden. Totaal zijn tot op heden 826 nestkaarten van de spreeuw aangemaakt. Naast de vogels hebben ook de bewoners mijn aandacht, want als wekelijkse nestkastbezoeker weet ik na inventarisatie precies hoe laat en waar koffie, lunch of wijn geserveerd wordt.

Verrast werd ik door een bezette spreeuwenkast waarin een spreeuwenjong te midden van acht jonge koolmezen zich als een verwend jong laat bedienen door een koolmeespaartje met lekkere rupsen in plaats van emelten. Ik ben wel benieuwd hoe het spreeuwenjong zich kan handhaven na de kast te hebben verlaten.

Naast de spreeuwenkasten werden in 2015 ook zo’n 30 ringmuskasten op twee kansrijke locaties opgehangen. In 2015 en 2016 werd volop gebroed door de ringmussen en konden respectievelijk 38 en 47 nestkaarten aangemaakt worden verdeeld over 1e, 2e en 3e broedsel. De vreugde bleek van korte duur. In 2017 was nog maar een 1/3 van de broedsels over en anno 2024 rest nog slechts één broedpaar. In het voorjaar van 2017 telde ik 11 skeletten van ringmussen in de nestkasten verwerkt in het nestmateriaal. Van 2017 t/m 2020 werden totaal 34 skeletten in de nestkasten aangetroffen. Aantallen die desastreus zijn voor deze kleine populaties. Helaas kon geen verse ringmus opgestuurd worden naar DWHC om te onderzoeken of gifstoffen hier debet aan waren.

Hoe kijk je terug in de tijd?

Van mijn referentiebeeld in de jaren ‘60/’70 in het agrarische gebied van de Oost-Veluwe is weinig meer over en daarvan heb ik in mijn projecten de negatieve effecten gezien. Door jaren achtereen op dezelfde locatie alle nesten te volgen heb ik van nabij meegemaakt dat de boerenzwaluw en ringmus in 10 jaar tijd zijn weggevaagd. Terwijl deze soorten al een negatieve trend kenden.

Het is stil geworden in het agrarisch gebied. Terugkijkend staan de herinneringen van de riviertellingen in maart van de jaren ’70 en ‘80 langs de IJssel positief in mijn geheugen gegrift. In sommige jaren vielen de plas/dras periode in de uiterwaarden samen met de doortrekperiode van de weidevogels. Pleksgewijs waren soms honderden weidevogels te zien van grutto’s, kieviten, kemphanen, watersnippen, scholeksters en tureluurs. De kakofonie aan geluiden van de foeragerende weidevogels mis ik als ik door het hedendaagse agrarische gebied rijd.

In tegenstelling tot de landelijk trend zie ik in de Meintjes ook een terugval van de Tjiftjaf in de laatste jaren (vanaf 2020) qua jongen. In de beginjaren werden we verwelkomd door de vele muggen. Bij elke stap in de vegetatie vloog een wolk muggen op. Het laatste decennium levert zo’n stap veel minder muggen op. Mogelijk is dit negatief voor de reproductie.

Hoopgevend voor de Oost-Veluwe vind ik de 'Empese- en Tondense heide' die telkens uitdijt. Zo’n natuurontwikkelingsgebied fleurt de saaiheid van het agrarische landschap op. Onlangs zag ik hier een paartje Kraanvogels in de weilanden foerageren. Hopelijk komen zij tot broeden. Zulke natuurgebieden dragen bij aan mijn positieve vogelbeleving.

Jonge spreeuw met jonge koolmezen
Een bijzondere vondst: een jonge Spreeuw tussen jonge Koolmezen in dezelfde nestkast!