Steeds meer Pontische Meeuwen
Van oorsprong komen ze uit gebieden met steppemeren en zandige stranden in Centraal-Azië en Oost-Europa. Maar in ruim een eeuw tijd verspreidden Pontische Meeuwen zich steeds verder naar het westen. Sinds 2014 broedt deze opvallend succesvolle meeuw in steeds grotere aantallen in het IJsselmeergebied. Tegenwoordig kun je de soort het hele jaar door op waterrijke plekken verwachten.

Pontische Meeuwen zijn opportunisten die ’s winters achter vissersschepen op zee, op vuiloverslagen, langs stadsgrachten en rivieren hun kostje bij elkaar scharrelen. Bekijk anno 2025 een groep van enkele honderden rustende meeuwen op een Noordzeestand en er staan altijd wel enkele exemplaren tussen. Landinwaarts, langs de grote rivieren, liggen de verhoudingen anders en is de soort inmiddels regelmatig even talrijk als de Zilvermeeuw. In het binnenland speuren ze rivieroevers af, op zoek naar dode vis of wachten ze op een nieuwe lading huisvuil op de vuilstortplaats. In grasland zie je echter vooral Zilvermeeuwen, Stormmeeuwen en Kokmeeuwen naar regenwormen te zoeken en kom je Pontische Meeuwen veel minder tegen. De tellingen voor het Meetnet Watervogels laten een brede verspreiding zien (figuur 1), al zijn de drogere delen van Nederland minder goed bedeeld.

Verwarring in determinatie
Opvallend is ook dat in Groningen, Drenthe en Noord-Brabant naar verhouding weinig exemplaren worden geteld. Deels zijn deze gaten reëel; rond de stad Groningen zijn de aantallen bijvoorbeeld daadwerkelijk laag. Voor een ander deel hebben de lege stukken op de kaart waarschijnlijk te maken met determinatieperikelen. Verwarring met Zilvermeeuwen en andere soorten meeuwen ligt op de loer. Dat maakt het wintertotaal aan Pontische Meeuwen lastig te schatten, maar het gaat zonder twijfel om enkele duizenden vogels in het hele land. In juni - juli zijn de aantallen het laagst en ligt het zwaartepunt van de verspreiding in het IJsselmeergebied, waar dan minstens 80% van alle getelde Pontische Meeuwen wordt gezien. Een deel van de vogels broedt ook in dit gebied.
Wil je grote meeuwen leren herkennen?
Bekijk hier onze webinar over de herkenning van grote meeuwen

Toename
Vogelaars in West-Europa kwamen er pas eind jaren tachtig achter dat er steeds vaker Kaspische Geelpootmeeuwen – zoals de soort toen nog werd genoemd - opdoken in hun contreien. Dat was het gevolg van een gestage uitbreiding vanuit de oorspronkelijke broedregio van de Pontische Meeuw, die zich uitstrekte van zandige eilanden aan de Zwarte Zeekust tot aan grote steppemeren in het oosten van Kazachstan. Vanuit Oekraïne vestigden paren zich op eilanden in de rivierlopen in zuidelijk Polen. In de jaren negentig werd Oost-Duitsland bezet en zwierven steeds meer Pontische Meeuwen naar het westen, om ook in Nederland te gaan overwinteren. Het succes van deze meeuwensoort wordt vooral toegeschreven aan de toename van het aantal visvijvers in Centraal-Europa. Als viseter zou de Pontische Meeuw profiteren van deze nieuwe voedselplekken. Na de eeuwwisseling begonnen de winteraantallen in Nederland gestaag toe te nemen, gevoed door de snelgroeiende populaties in Midden-Europa. Aflezingen van kleurringen laten zien dat veel jonge Pontische Meeuwen uit Polen, Tsjechië en Duitsland al in hun eerste winter in Nederland opduiken en vaak meerdere winters op rij terugkeren. Dit duidt op een sterke oost-westverbinding. Op basis van ringaflezingen blijkt ook dat deze meeuwensoort in staat is om zich op honderden kilometers van zijn geboorteplaats te vestigen als broedvogel, iets dat Zilvermeeuwen en Kleine Mantelmeeuwen niet snel zullen doen.
Broedaantallen
In 2012 werd voor het eerst een broedende Pontische Meeuw in Nederland gemeld. Het betrof een mannetje dat het aanlegde met een vrouwtje Zilvermeeuw op het stuweiland in de Nederrijn bij Amerongen. Na de eerste vestiging kwamen er jaarlijks meldingen van broedende Pontische Meeuwen. Een deel daarvan betrof paren die zich solitair langs een rivier of op een eilandje vestigden. Soms ging het om een mengpaar, waarbij een mannetje Pontische Meeuw met een Zilvermeeuw of Kleine Mantelmeeuw ging broeden. Deze losse paren zijn doorgaans nauwelijks succesvol omdat het vaak om onervaren vogels gaat, en nesten buiten de bescherming van een kolonie vaak gepredeerd worden. In het IJsselmeergebied kregen Pontische Meeuwen echter wel de wind in de zeilen. In 2014 werd voor het eerst een territorium op eiland De Kreupel in het IJsselmeer aangetroffen en in 2016 waren er zeker drie zuivere broedparen te zien op de strekdammen in het Markermeer, voor de Bataviahaven van Lelystad. Beide kolonies groeiden snel. Vanaf 2019 worden de aantallen en het broedsucces hier intensief gevolgd door enkele onderzoekers. De groei die met name de kolonie op De Kreupel laat zien is spectaculair. In 2024 ging het hier al om minimaal 141 bezette nesten. Aan de andere kant van het IJsselmeer broedden dat jaar naar schatting acht paren op zandige eilanden voor de Friese kust, in de Bocht fan Molkwar. Ook Marker Wadden werd in 2024 gevonden door Pontische Meeuwen: vier paren. Op de strekdammen bij Lelystad betrof het 53 paren, hier laat de groei in de afgelopen jaren enigszins een stagnatie zien. Een stuk zuidelijker in het Markermeer zijn sinds enkele jaren twee kleine kolonies gevestigd: op de Kinseldam en Natuureiland IJburg. Een minderheid van de Pontische Meeuwen kiest een Zilvermeeuw of hybride als partner. Die paren worden meegeteld in het totaal.

Vroege broedvogels
De kolonies in het IJsselmeergebied zijn te vinden op kunstmatig aangelegde, zandige eilanden met weinig vegetatie en deels kale dammen. De Pontische Meeuwen hebben zich aangesloten bij de daar al iets langer broedende Kleine Mantelmeeuwen en Zilvermeeuwen. In vergelijking met deze soorten beginnen Pontische Meeuwen opvallend vroeg met broeden. Op de laatste dag van maart worden de eerste eieren al gevonden en gemiddeld wordt het eerste ei op 9 april gelegd. Dat is ruim drie weken eerder dan de andere twee soorten grote meeuwen in deze kolonies. Eind juni vliegen de eerste jongen al rond. In recente jaren weten de meeste paren één of twee jongen groot te brengen; een opvallend hoog broedsucces. Nesten van Pontische Meeuwen zijn vaak te herkennen aan de (sporen van) kleine vissen die aan de jongen worden gevoerd. Het lijkt erop dat, nog meer dan bij de andere twee meeuwensoorten, vis het menu bepaalt. Daarbij helpt het dat fuikenvissers bij het legen van de netten ondermaatse, dode vissen overboord gooien. Ook resten van Amerikaanse rivierkreeften, jonge vogels en menselijk afval worden bij de nesten aangetroffen. Het hoge broedsucces wijst erop dat Pontische Meeuwen in het IJsselmeergebied een goed broedgebied hebben gevonden en de vraag is waar deze snelle groei toe zal leiden. Vooralsnog is de soort gebonden aan zoet water en duikt deze nog niet op in grote meeuwenkolonies langs de Noordzeekust. De incidentele broedgevallen langs rivieren als de Nederrijn, Maas en IJssel laten zien dat ook waarnemers langs de grote rivieren en zoetwaterplassen alert moeten zijn op deze soort. Broedparen kunnen gemeld worden via het kolonievogelproject: sovon.nl/kolonievogels.

Schaterlachen
Pontische Meeuwen zijn grote meeuwen, met iets langere vleugels en snavel dan de Zilvermeeuw. De grijze mantelkleur is ook een fractie donkerder dan bij die soort. Het zwart-witte patroon in de vleugeltop van volwassen vogels verschilt van de Zilvermeeuw doordat de top van de buitenste handpen meer wit heeft, en de vijfde handpen een zwart bandje heeft. Elke volwassen meeuw heeft een uniek handpenpatroon; vergelijk het met de vingerafdruk van een mens. Dit maakt het voor onderzoekers in de kolonie van Lelystad mogelijk om vaak ook de vogels zonder een ring om de poten met behulp van foto’s individueel te herkennen. Pontische Meeuwen vallen in de broedkolonie op door hun snavelvorm en rode oogring, en hebben regelmatig een vrij donkere iris waardoor hun kop iets wegheeft van een groot uitgevallen Stormmeeuw.
Naarmate de dagen langer worden, staan broedvogels steeds vaker in de kolonie om hun nestplek te bewaken. In de weken voor het leggen van eieren baltsen paartjes regelmatig. Ze staan dan zij aan zij en houden kop en snavel dicht bij elkaar. Om indruk te maken op hun partner en concurrenten op afstand te houden, geven mannetjes een indrukwekkend vertoon: als een albatros buigen ze de kop naar voren en spreiden de vleugels halfopen, gooien vervolgens de kop in de nek en roepen luidkeels. Deze baltsroep is te vergelijken met een hese, gierende lach. Ontdekkingsreiziger en natuuronderzoeker Peter Simon Pallas beschreef de soort in 1811 voor het eerst. Bij het geven van de Latijnse naam cachinnans liet hij zich inspireren door de Russische volksnaam uit het Kaspische Zeegebied, letterlijk: de schaterlacher.
Albert de Jong en Joost van Bruggen
Meer van dit soort artikelen lezen? Word lid!
Dit artikel verscheen in het maartnummer van Sovon-nieuws. Sovon geeft vier keer per jaar het Sovon-nieuws uit. Het blad vormt een belangrijk medium waarmee we onze leden voorzien van onder andere verenigingsnieuws, eerste resultaten uit projecten en nieuwe publicaties. Leden van Sovon krijgen Sovon-nieuws automatisch thuisgestuurd.