Scholeksters tellen in steden en dorpen
Het begint steeds meer een vertrouwd beeld te worden: broedende scholeksters op platte daken. De scholekster is van oorsprong een kustbroedvogel, maar in de tweede helft van de twintigste eeuw verspreidde de vogel zich steeds meer naar het binnenland. Hoeveel scholeksters broeden er inmiddels in de stad? Daar hopen we in het 'Jaar van de Scholekster' achter te komen.
Scholeksters broeden aan de kust in kwelders en op dijken, in agrarisch gebied en in dorpen en steden. In 2009 is berekend dat op dat moment vier procent van de Nederlandse broedparen in stedelijk gebied broedden. Het ging dus om een klein deel van de populatie, maar aangenomen wordt dat dat percentage inmiddels hoger ligt. Hoe hoog precies is niet bekend. Daarom zijn Sovon Vogelonderzoek en Vogelbescherming Nederland in het 'Jaar van de Scholekster' een telproject gestart om de stedelijke broedvogels te tellen. Iedereen kan meedoen.
Scholeksters die op daken broeden, worden al enige jaren gevolgd met het project Scholekster op het dak. Iedereen kan daar op een laagdrempelige manier een waarneming van een dakbroedende scholekster doorgeven. Deze meldingen geven een goed beeld van de verspreiding van scholeksters op daken en helpen de bescherming van de scholekster in de stad. Om in te schatten hoeveel scholeksters er in de stad broeden, zijn extra tellingen nodig. We moeten de tellingen van de stadse populatie immers kunnen vergelijken met die van de broedpopulatie buiten de stad.
Aantallen vergelijken
Die broedpopulatie buiten de stad wordt in Nederland geteld met het 'Broedvogel Monitoring Project (BMP)'. Hiervoor brengen tellers gedurende het broedseizoen meerdere bezoeken aan een telgebied waarin ze de aanwezige vogels tellen en het broedgedrag noteren. Zitten er zingende vogels? Vliegen ze rond met nestmateriaal? Of zijn ze ‘slechts op bezoek’? Op die manier zijn broedende vogels te onderscheiden van niet-broedende vogels.
Voor de vergelijking met de stadse scholeksters, moeten deze ook volgens de BMP-methode geteld worden. Nu gebeurt dat onder andere met het Meetnet Urbane Soorten (MUS), LiveAtlas en Jaarrond Tuintelling. Bij deze methoden wordt echter geen broedgedrag geregistreerd. Er is daarom dit jaar een speciaal telproject opgezet voor de broedende stadse scholeksters.
Hoe werkt het?
Tijdens het broedseizoen breng je drie keer een bezoek aan een telgebied. Elk telgebied is een vierkante kilometer in stedelijk gebied met minstens 50 procent bebouwing en met de aanwezigheid van bedrijventerreinen en/of nieuwbouw. Dit zijn namelijk de wijktypen met veel platte daken waar scholeksters graag komen, in tegenstelling tot veel vogelaars. Extra tellingen in deze gebieden zijn dus welkom.
Net als met de BMP-methode, noteer je tijdens elk bezoek het gedrag van alle aanwezige scholeksters. En als je er toch bent, kun je ook andere vogelsoorten tellen, zoals de witte kwikstaart of de zwarte roodstaart, maar dat hoeft niet.
Teruglopende aantallen
In het 'Jaar van de Scholekster' is veel aandacht voor de bescherming van de soort. Scholeksters gaan al jaren in aantallen achteruit. De vogel heeft te maken met veel bedreigingen in de broedgebieden langs de kust en in het agrarisch gebied. Het broedsucces is daar vaak laag door voedselgebrek, intensieve landbouw, predatie en verstoring.
In het stedelijk gebied gaat het beter met de scholeksters. Het broedsucces is hier wel hoog genoeg om voldoende jongen groot te brengen. In de stad neemt de scholekster dus niet af, terwijl dat in andere gebieden wel zo is. We denken daarom dat het aandeel stadse scholeksters steeds verder toe zal nemen.