Probleem predatie weidevogels vraagt om maatwerk
Vossen die eieren uit een nest roven, of een reiger die er met een jong kuiken vandoor gaat. Voor weidevogels hoort de dreiging van roofdieren bij het leven. Alleen lijkt het er op dat de predatie onder weidevogels al tientallen jaren toeneemt. Draagt dat bij aan de sterke achteruitgang van weidevogels in Nederland? Onderzoekers van Sovon zetten de feiten op een rijtje.
Door agrarisch natuurbeheer in combinatie met natuurreservaten wordt al decennialang geprobeerd het leefgebied van weidevogels te verbeteren, bijvoorbeeld door aangepast maaibeheer of de aanleg van plas-dras-gebieden. Het succes van deze maatregelen is helaas beperkt. De aantallen van weidevogels als kievit, grutto en wulp gaan al jaren achteruit. De toegenomen predatie onder weidevogels zou hier aan bij kunnen dragen. Eerder onderzoek heeft laten zien dat predatie een complex probleem is waar veel verschillende soorten predatoren bij betrokken zijn. Ook kan predatie niet los gezien worden van andere oorzaken van het verlies aan weidevogels.
Openstaande vragen
Om een feitelijk beeld te schetsen van het predatieprobleem hebben onderzoekers van Sovon met ondersteuning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Vogelbescherming Nederland een aantal openstaande vragen onderzocht. Hierbij is niet alleen gekeken naar de rol van de verschillende predatoren, maar ook naar de samenhang met de kwaliteit van het leefgebied. De onderzoekers hoopten antwoord te krijgen op de volgende vragen:
- Is predatie in de loop der jaren toegenomen? En hoe is dit verdeeld over het land?
- Welke invloed heeft het landschap hierop?
- Beïnvloeden de dichtheid aan weidevogels en de soortenrijkdom de predatiekans?
- Helpt het beheer van predatoren tegen het verlies van legsels?
- Hoe kunnen we met deze kennis weidevogels beter beschermen?
Bij het beantwoorden van deze vragen, richtten de onderzoekers zich specifiek op vijf weidevogels: scholekster, kievit, grutto, wulp en tureluur.
De belangrijkste predatoren van de legsels van weidevogels zijn de hermelijn, steenmarter en vos, al zijn de regionale verschillen groot. Zo komen hermelijnen vooral voor in laag-Nederland, terwijl steenmarters zich beperken tot het noordoosten van het land. Vliegende predatoren roven relatief weinig eieren uit legsels, maar bruine kiekendief, zilvermeeuw, buizerd en raaf worden wel als bedreigend door de weidevogels ervaren. Waarschijnlijk niet zo zeer vanwege eierroof, maar meer vanwege de roof van kuikens.
Is de predatie in de loop der jaren toegenomen?
Ja. Alle vijf soorten die de onderzoekers tussen 2004 en 2018 hebben gevolgd, verloren gemiddeld een derde van de legsels aan predatie. De wulp werd het hardst getroffen: deze vogel verloor gemiddeld de helft van de legsels door predatie in die periode en liet de grootste toename in predatieverlies zien: van 40 procent in de eerste naar 75 procent in de laatste vijf jaar. Er is echter een grote variatie tussen verschillende typen landschap (zie figuur 1). In de oude zeekleigebieden van Zuid-Nederland was het verlies ongeveer 12 procent. Daartegenover staan de beekdallandschappen van Oost-Nederland, waar meer dan de helft van de nesten gepredeerd werd. Ten opzichte van twintig jaar geleden zijn vooral in Friesland en Groningen de predatieverliezen toegenomen.
Welke invloed heeft het landschap?
Als de verschillen in predatie tussen gebieden in Nederland zo groot zijn, is dan ook te verklaren waar dat door komt? Hiervoor keken de onderzoekers onder andere naar hoe intensief het land gebruikt wordt, hoe hoog het grondwater staat en hoe ver de weidvogels van de bebouwde kom broeden. In het algemeen is de kans op het voorkomen van predatoren kleiner als de omgeving meer open is, verder verwijderd is van de bebouwde kom en minder intensief benut wordt. Hoog grondwater en meer wegen hebben juist een tegenovergesteld effect. Maar per type landschap kunnen deze effecten zeer verschillend zijn. Het is dan ook niet voor Nederland als geheel te zeggen welk landschapsbeheer de aantallen predatoren kan beperken. Daarvoor is maatwerk op gebiedsniveau nodig.
Welke invloed hebben dichtheid en soortenrijkdom?
Over het algemeen zijn grotere vogelpopulaties weerbaarder voor predatie, al lijkt die vlieger niet op te gaan voor de tureluur. Opvallend is dat de aanwezigheid van kieviten andere vogels beschermt tegen predatie, doordat ze roofdieren behoorlijk fel proberen te verjagen.
Helpt het beheer van predatoren?
Op sommige plaatsen in Nederland worden predatoren gevangen, of geschoten in de hoop dat hiermee minder weidevogels gegrepen worden. Overigens is dit alleen toegestaan bij de vos en de zwarte kraai, en in Friesland op proef met steenmarters. Het effect van vossenafschot lijkt beperkt te zijn. Een alternatief om legsels te beschermen is het afrasteren van gebieden. In broedgebieden waar een hek met schrikdraad omheen stond, ging slechts zeven procent van de legsels verloren door predatie, terwijl dit in controlegebieden 78 procent was.
In één gebied werden vossen voorafgaand aan, en tijdens het broedseizoen afgeschoten. Dit beperkte de predatieverliezen wel enigszins. Toch ging hier nog 63 procent van de legsels verloren. Veel meer dus dan in gebieden met een raster. Of dit door de uitvoering van het jachtbeheer ter plekke komt is onduidelijk. Gericht jagen op vossen in de juiste periode van het jaar (februari-mei), gelijk verdeeld over het hele gebied, zou moeten bijdragen aan het beperken van het aantal vossen. Het geringe effect van het vossenafschot kan daarom ook komen doordat andere predatoren meer kans hebben gekregen.
Hoe kunnen we broedgebieden verbeteren?
De resultaten van dit onderzoek geven belangrijke inzichten om weidevogels te beschermen tegen een te hoge predatiedruk. Voor de inrichting van weidevogelgebieden is het vooral belangrijk dat ze van voldoende omvang zijn. Een omvang van 250 hectare is een absoluut minimum, maar een gebied dat tien keer zo groot is, zou in de praktijk het minimum moeten zijn volgens de onderzoekers.
Om het predatierisico binnen het kerngebied te beperken, kan dit gebied het beste worden uitgerasterd. Dat valt bij een omvang van minimaal 250 hectare niet mee. Toch is het belangrijk om een zo groot mogelijk gebied te omrasteren. Dat voorkomt een sterke concentratie van broedvogels, wat juist een grote aantrekkingskracht op predatoren zou hebben. Om dit gebied heen zou bovendien een bufferzone van een kilometer breed moeten liggen, waarin het beheer dusdanig is dat het minder aantrekkelijk is voor predatoren. Denk aan een open landschap waar weinig muizen huizen. Die vormen immers het stapelvoedsel voor veel predatoren.
Het broedgebied zelf moet voldoende variatie bieden voor de weidevogels. Een afwisseling van hoge en lage, open en gesloten vegetatie, bestaande uit een mengsel van grassen en kruiden, waardoor de vogels voldoende mogelijkheid hebben zich te verschuilen en voedsel te vinden voor de jongen. Pas als aan die voorwaarden is voldaan, kan aanvullend beheer van predatoren een toegevoegde waarde hebben. De onderzoekers ontwikkelden hiervoor een beslisboom die kan helpen de juiste stappen te zetten (figuur 2).