Broedvogels in Nederland 2020
De lente is aangebroken en de vroegste broedvogels kunnen alweer geteld worden. Dat betekent ook dat het weer tijd is voor een nieuw broedvogelrapport dat terugblikt op seizoen 2020. Het rapport vat de gegevens samen van broedseizoen 2020 en valt deze week op de mat.
In dit rapport besteden we extra aandacht aan de ontwikkeling van algemenere broedvogels. Deze worden besproken in de context van de landschappelijke ontwikkelingen en daarom zijn ze ingedeeld naar verschillende landschappen: boerenland, bos, duin & heide, urbaan gebied, zoete wateren en zoute wateren. In het bos en de zoete wateren zijn positieve ontwikkelingen te zien over de afgelopen decennia. In de andere landschapstypes is het echter minder positief gestemd met de vogelstanden.
Algemeen beeld in de verschillende landschappen
Boerenland: boerenlandvogels zijn als groep gehalveerd sinds 1990 (en nog maar een kwart van het was in 1960). Vogels van het open boerenland zijn sinds de jaren zestig in een vrije val geraakt die tot de dag van vandaag nog steeds doorzet. Vogels van erf en struweel zijn sterk afgenomen tot de jaren negentig, waarna de stand van deze groep is gestabiliseerd. De laatste jaren lijken ook deze echter weer iets af te nemen. Binnen deze groep zijn er uiteenlopende verschillen tussen soorten waarbij de sterke afname van een aantal erf- en struweelsoorten (bijvoorbeeld Zomertortel en Ringmus) wordt gemaskeerd door het grote succes van een aantal andere soorten. Zo zijn de populatieaantallen van Putter en Roodborsttapuit ruim acht keer zo groot als in 1990.
Bos: op de lange termijn is de sterke toename in oppervlakte bos positief geweest voor (bijna) alle soorten bosvogels. Sinds 1990 was de gemiddelde trend in populatiegrootte van bosspecialisten aanvankelijk stabiel, maar in de recente twaalf jaar is die licht toegenomen. Dit gaat echter voorbij aan de grote verschillen in bostrends tussen regio’s. Binnen Nederland bestaan vaak grote verschillen in regionale trends van bosvogels. In Laag-Nederland zijn ze veelal positiever dan in Hoog-Nederland.
Duin & heide: van de broedvogels van oude duinen, heide en zandverstuivingen resten slechts wat fragmentarische beelden. Toch is er een lichtpuntje. Bezien over de periode 2009-2020 namen beduidend minder kenmerkende soorten van open duin en open heide af dan over de hele periode 1990-2020. Veel natuurbeheerders zetten in op een beheer dat gericht is op het terugdringen van de door stikstof veroorzaakte verruiging. Denk daarbij aan maatregelen als plaggen, het verwijderen van bos- en struweelopslag en het bevorderen van lokale zandverstuiving. Desondanks doen broedvogels die zich senang voelen op heide met opslag en struweelduin het gemiddeld nog altijd beter. Het wordt spannend om de ingezette veranderingen de komende jaren verder te volgen.
Urbaan: de karakteristieke broedvogels van urbaan gebied zijn als groep sinds 1990 met méér dan de helft achteruitgegaan. Slechts één van de 20 soorten stadsvogels neemt in die periode in het stedelijk gebied in aantal toe: de Huiszwaluw. Dit volgt echter wel op een afname van ongeveer 80% in de decennia daarvoor. Vooral de soorten die in struiken broeden staan sterk in de min, maar ook soorten die voor hun nestplek afhankelijk zijn van bomen, gebouwen en nestkasten doen het niet goed. De watervogels laten daarentegen vaker positieve ontwikkelingen zien.
Zoete wateren: de positieve ontwikkelingen voor de zoetwaternatuur zijn ook terug te zien in de trends. Wanneer de trends van 31 karakteristieke zoetwatersoorten samen worden genomen voor de gehele Zoete Rijkswateren, blijkt dat deze soortgroep sinds 1990 met ruim 50% is toegenomen. De typische rietvogels (acht soorten) komen er relatief wat minder goed vanaf. De aantallen van deze groep zijn gemiddeld gezien redelijk stabiel, maar binnen deze groep zijn er verschillende trendpatronen. Zo gaat het vooral goed met algemenere soorten als de Rietzanger en Snor, maar zijn enkele zeldzamere rietsoorten, zoals de Bruine Kiekendief en met name de Grote Karekiet, sinds 1990 nog zeldzamer geworden.
Zoute wateren: vrijwel alle soorten doen het slechter in de Waddenzee dan in de Delta, zowel op de lange termijn vanaf 1990 als de afgelopen twaalf jaar. Veel broedvogelsoorten in de Nederlandse Waddenzee doen het niet alleen ‘slechter’ dan in het Deltagebied, maar steken ook in negatieve zin af in vergelijking met de Waddenzee in Duitsland en Denemarken. Er zijn aanwijzingen dat slechte broedresultaten een belangrijke oorzaak zijn voor de waargenomen afnames bij broedvogels in de zoute wateren van Nederland.
Meer dan 3000 vrijwilligers
Deze inzichten kunnen we alleen maar verkrijgen dankzij de telinspanning van meer dan 3000 vrijwilligers. Vanzelfsprekend willen we al deze tellers bedanken die, veelal in hun vrije tijd, de tellingen hebben uitgevoerd en hun gegevens aan Sovon ter beschikking hebben gesteld. Het broedvogelrapport 2020 valt deze week bij alle tellers op de mat.
Het rapport is ook hier te downloaden.